Op een plank boven de klerenkast van mijn vader, onze in 2008 overleden erevoorzitter, stond een schoenendoos. Als kleine jongen vond ik het altijd bijzonder als mijn vader deze op zondag uit de kast pakte en er zijn ‘korfbalattributen’ uithaalde. Dat waren sokken, een fluit, een hardleren portemonnee (als relikwie in het bezit van onze archivaris) en polsmofjes: geitenwollen handschoenen die halverwege de vingers waren afgeknipt. Desgevraagd legde mijn vader uit dat er vroeger geen zaalkorfbal bestond en dat het in de winter best koud kon zijn. Om toch lekker te kunnen korfballen trok je dan polsmofjes aan. Warme handen maar toch grip op de bal door blote vingeruiteinden.